Submission Confirmed - Opleiding Rijinstructeur

FASE 1A THEORIE VAN DE RIJTAAK 1

1 / 40

1. Een trambestuurder wil naar links afslaan om de remise (tramstalling) in te rijden. Moeten de hem tegemoetkomende
bestuurders die op een voorrangskruispunt rechtdoor rijden de tram voor laten gaan?

A. Nee.

B. Ja.

C. Ja, want de tram heeft altijd voorrang.

2 / 40

2. Wie mogen een fietsstrook met een doorgetrokken streep gebruiken?

A. Snorfietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig.

B. Fietsers, bestuurders van gehandicaptenvoertuigen en voetgangers.

C. Fietsers, snorfietsers en bromfietsers.

3 / 40

3. Voor wie geldt bord C2 RVV 1990?

A. Voor alle weggebruikers.

B. Voor alle bestuurders.

C. Voor alle bestuurders van voertuigen.

4 / 40

4. Op welke plaats is het verboden om stil te staan met een personenauto?

A. Bij een bushalte naast de geblokte markering.

B. Op de rijbaan van een voorrangsweg buiten de bebouwde kom.

C. Voor een uit rit.

5 / 40

5. Wat is de betekenis van bord J4 RVV 1990?

A. S-bocht(en), eerst naar links.

B. Gevaarlijke bochten, eerst naar rechts.

C. S-bocht(en), eerst naar rechts.

6 / 40

6. Geldt bord D4 RVV 1990 ook voor een door voetgangers gevormde optocht?

A. Nee.

B. Ja, behalve als zij gebruik maken van het trottoir of voetpad.

C. Ja.

7 / 40

7. Welke verlichting moeten wagens bij nacht voeren?

A. Voor en achterlicht.

B. Dim of grootlicht.

C. Geen verlichting als zij goed zichtbare retorreflectoren voeren.

8 / 40

8. Wat is de betekenis van bord B7 RVV 1990?

A. Stop. Nadering voorrangsweg, -kruising of splitsing.

B. Stop. Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg.

C. Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg.

9 / 40

9. Wat is een rijbaan?

A. Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietspaden.

B. Elk voor voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietspaden.

C. Elk voor rijdende motorvoertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietspaden.

10 / 40

10. Wie mogen een Fietsstrook met een doorgetrokken streep niet gebruiken?

A. Bromfietsers.

B. Snorfietsers.

C. Bestuurders van een gehandicaptenvoertuig.

11 / 40

11. Voor wie geldt bord C7 RVV 1990?

A. Voor bestuurders van vrachtauto's en autobussen.

B. Voor bestuurders van vrachtauto's.

C. Voor bestuurders van vrachtauto's en lijnbussen.

12 / 40

12. Waar moet een colonne militairen te voet na zonsondergang verlichting voeren?

A. Het trottoir binnen de bebouwde kom.

B. De rijbaan binnen de bebouwde kom.

C. Het trottoir buiten de bebouwde kom.

13 / 40

13. Een bestuurder van een brommobiel sleept met zijn voertuig een driewielige brombakfiets. Hoeveel mag de maximale tussenruimte tussen beide voertuigen bedragen?

A. 5 meter.

B. 2.50 meter.

C. Dit is niet bepaald.

14 / 40

14. Geldt artikel 19 RVV, (tot stilstand brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien... etc.)
ook voor fietsers?

A. Nee, alleen voor bestuurders van motorrijtuigen.

B. Ja.

C. Nee, alleen voor bestuurders van motorvoertuigen.

15 / 40

15. Voor een VOP staat een voetganger te wachten bij een verkeerslicht, waarin een geel knipperlicht is aangebracht voor de
bestuurder. Wat moet een bestuurder doen die deze VOP nadert?

A. Hij moet nu stoppen, omdat verkeerslichten voor verkeerstekens gaan.

B. Hij moet stoppen, omdat de voetganger gebruik maakt van een VOP.

C. Hij mag doorrijden, omdat het verkeerslicht dat voor hem geldt op groen staat.

16 / 40

16. Waar is het verboden een stilstaande tram rechts in te halen als aan die zijde passagiers in- of uitstappen?

A. Zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

B. Alleen binnen de bebouwde kom.

C. Alleen buiten de bebouwde kom.

17 / 40

17. Wie is er strafrechtelijk aansprakelijk indien een bromfietspassagier de verplichte helm niet draagt?

A. De bromfiets bestuurder.

B. Beiden.

C. De bromfiets passagier.

18 / 40

18. Op welke plaats geldt een parkeerverbod?

A. Langs een fietssuggestiestrook.

B. Langs een onderbroken gele streep.

C. Op de rijbaan van een voorrangsweg

19 / 40

19. Wat is een busstrook?

A. Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop het woord 'BUS' of 'LIJNBUS' is aangebracht.

B. Een busstrook is een rijstrook op de snelweg waarop het woord 'BUS' is aangebracht.

C. Geen van beiden.

20 / 40

20. Wat voor wegwijzer is bord K2?

A. Lage beslissingswegwijzer.

B. Voorwegwijzer.

C. Hoge beslissingswegwijzer.

21 / 40

21. Waar moet, indien dit nodig is, bij een personenauto een gevarendriehoek worden geplaatst?

A. Zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

B. Alleen binnen de bebouwde kom.

C. Alleen buiten de bebouwde kom.

22 / 40

22. Wanneer mag in file naast elkaar worden gereden?

A. Als de rijbaan door een deelstreep in rijstroken is verdeeld.

B. Als de rijbaan door een asstreep in rijstroken is verdeeld.

C. Als de rijbaan in rijstroken is verdeeld.

23 / 40

23. Wanneer moet ik rechts inhalen?

A. Als ik rechts van een blokmarkering rijdend een links van de blokmarkering rijdende bestuurder wil inhalen.

B. Als de bestuurder voor mij te kennen heeft gegeven links af te willen slaan en links heeft voorgesorteerd.

C. Als ik een tram wil inhalen.

24 / 40

24. Wie hoeven niet rechts te houden?

A. Twee ruiters mogen naast elkaar rijden mits zij het overige verkeer niet hinderen.

B. Een fietser en een bestuurder van een andere fiets, zij mogen naast elkaar rijden.

C. Een fietser en een snorfietser, zij mogen naast elkaar rijden.

25 / 40

25. Wat is een fietsstrook?

A. Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan Waarop afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht.

B. Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de weg waarop afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht.

C. Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de weg.

26 / 40

26. Wie mogen 's nachts met groot licht rijden?

A. Snorfietsers, en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen.

B. Alle bestuurders mits u niemand hindert.

C. Bromfietsers en bestuurders van wagens.

27 / 40

27. Wie mag het trottoir niet gebruiken?

A. Iemand die een paard aan een teugel meevoert.

B. Iemand die naast zijn motorfiets loopt met een niet in werking zijnde motor.

C. Een bestuurder van een gehandicaptenvoertuig.

28 / 40

28. Na een kruispunt is aan de rechterzijde bord E2 RVV 1990 geplaatst met daarbij een 'zoneaanduiding'. Mag men na dit bord aan de linkerzijde een auto laten stilstaan of parkeren?

A. Nee, het verbod geldt voor het gehele gebied.

B. Nee, er mag niet worden geparkeerd, doch laten stilstaan mag wel.

C. Ja, het verbod geldt slechts voor de rechterzijde van de wegen binnen het gebied.

29 / 40

29. Welke verlichting mogen bestuurders van een motorvoertuig extra voeren naast de voorgeschreven verlichting?

A. Mistlichten voor en achter en verstralers.

B. Een bermlicht, breedstralers en mistlichten.

C. Een richtlicht, markeringslichten en bermlicht.

30 / 40

30. Wat is de maximumsnelheid voor een gehandicaptenvoertuig, welke buiten de bebouwde kom de rijbaan volgt?

A. 45 km/uur.

B. 40 km/uur.

C. 30 km/uur.

31 / 40

31. Wie mogen een militaire colonne niet doorsnijden?

A. Weggebruikers.

B. Bestuurders van voertuigen.

C. Bestuurders.

32 / 40

32. Wat betekent deze aanwijzing?

A. Algemeen stopteken.

B. Opletten voor verkeer in stopgezette richtingen.

C. Stopteken voor het verkeer dat de verkeersregelaar van achteren nadert.

33 / 40

33. Geldt bord C19 RVV 1990 ook voor een ruiter?

A. Nee.

B. Ja, maar het verbod geldt niet indien de ruiter de berm volgt.

C. Ja.

34 / 40

34. Welk voertuig valt onder het begrip 'brommobiel' volgens het RVV 1990?

A. Een bromfiets met een gesloten carrosserie.

B. Een vierwielig motorrijtuig met een benzinemotor, waarvan de ledige massa minder bedraagt dan 350KG.

C. Een brombakfiets met een gesloten carrosserie.

35 / 40

35. Wat is een militaire colonne?

A. Beide antwoorden zijn fout.

B. Een aantal zich achter elkaar bevindende militaire motorvoertuigen.

C. Een groep militairen te voet die een marscolonne vormt.

36 / 40

36. Een gesleept motorvoertuig is:

A. Een aanhangwagen ingevolge WVW 1994.

B. Geen van beiden.

C. Een aanhangwagen ingevolge RVV 1990.

37 / 40

37. Wie moeten bestuurders van een buitenlandse touringcar, die bij een bushalte binnen de bebouwde kom aangeeft dat hij wil wegrijden, niet voor te laten gaan?

A. Bestuurders van een militaire colonne.

B. Bestuurders van en politievoertuig.

C. Bestuurders van een motorvoertuig dat behoort tot een uitvaartstoet te voet.

38 / 40

38. Wie mogen vlak voor of op een V.O.P. niet worden ingehaald?

A. Bestuurders van motorvoertuigen.

B. Bestuurders van voertuigen.

C. Bestuurders.

39 / 40

39. Wanneer mag je 's nachts geen groot licht voeren?

A. Binnen de bebouwde kom.

B. In combinatie met het voeren van dimverlichting.

C. Bij het volgen van een andere bestuurder.

40 / 40

40. Wie mogen een kruispunt niet blokkeren?

A. Bestuurders van voertuigen.

B. Weggebruikers.

C. Bestuurders.

Report a question